Antillianen en Arubanen zijn burgers van EU



De uitsrpaak (‘arrest’) van het Hof van de Europese Unie van 12 december 2006 is uiterst belangrijk voor de Antillen en Aruba. Hieronder een aantal high-lights uit de overwegingen en de belangrijkse beslissing. De volledige tekst is te vinden in het Caribbean Knowledge Center te www.arcocarib.com, direct code 646

  • 24 Ook de buitenlandse betrekkingen zijn „Koninkrijksaangelegenheid”. Het enige subject van volkenrecht is het Koninkrijk der Nederlanden. Voor de verdragsrechtelijke verhoudingen kan het Koninkrijk echter voor elk land afzonderlijk verdragen afsluiten. Dit wordt in de praktijk aangegeven door de bewoordingen „het Koninkrijk der Nederlanden (voor Nederland)”, „het Koninkrijk der Nederlanden (voor de Nederlandse Antillen)” of „het Koninkrijk der Nederlanden (voor Aruba)”. Daaruit volgt juridisch gezien dat een verdrag alleen voor het desbetreffende land gelding heeft. De Nederlandse regering preciseert in dit verband dat het oorspronkelijke EEG-Verdrag uitsluitend voor het Europese grondgebied van het Koninkrijk en voor Nieuw Guinea is bekrachtigd met de bewoordingen „voor het Koninkrijk der Nederlanden (voor Nederland en Nieuw‑Guinea)”. Zij legt bovendien de akte van goedkeuring van het Verdrag betreffende de Europese Unie over, dat is goedgekeurd door de Koningin „voor het Koninkrijk der Nederlanden (voor Nederland)”.
  • Beantwoording Nederlands stand-punt/vraag door het Hof:
    27 Artikel 17, lid 1, tweede volzin, EG bepaalt dat „burger van de Unie is eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit”. Het doet in dit verband niet ter zake dat de onderdaan van een lidstaat ingezetene van of woonachtig is in een gebied dat behoort tot de LGO bedoeld in artikel 299, lid 3, EG.
  • 28 Bovendien bepaalt artikel 17, lid 2, EG dat de burgers van de Unie de rechten genieten en zijn onderworpen aan de plichten die bij dit Verdrag zijn vastgesteld.
  • 29 Daaruit volgt dat op de eerste vraag moet worden geantwoord dat degenen die de nationaliteit van een lidstaat hebben en ingezetenen zijn van, dan wel woonachtig zijn in een gebied dat behoort tot de LGO bedoeld in artikel 299, lid 3, EG, zich kunnen beroepen op de in het tweede deel van het Verdrag aan de burgers van de Unie toegekende rechten.

Het Hof van Justitie (Grote kamer verklaart voor recht:
1) Degenen die de nationaliteit van een lidstaat hebben en ingezetenen zijn van, dan wel woonachtig zijn in een gebied dat behoort tot de landen en gebieden overzee bedoeld in artikel 299, lid 3, EG, kunnen zich beroepen op de in het tweede deel van het EG‑Verdrag aan de burgers van de Unie toegekende rechten.
2) Bij de huidige stand van het gemeenschapsrecht verzet weliswaar niets zich ertegen dat de lidstaten, onder eerbiediging van het gemeenschapsrecht, de voorwaarden voor het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement omlijnen op basis van het criterium van het hebben van de woonplaats op het grondgebied waarop de verkiezingen worden georganiseerd, doch het beginsel van gelijke behandeling staat eraan in de weg dat de gekozen criteria meebrengen dat onderdanen die zich in vergelijkbare situaties bevinden, zonder objectieve rechtvaardiging ongelijk worden behandeld.